Omdat ik momenteel geen lenzen draag, nauwelijks kan lezen en dus een beetje onthand terzijde zit, heb ik besloten tot een oefening in langzaam lezen. En wel in de geschriften van de Heilige Ambrosius.
Ik lees de preek over de verlamde man die door vrienden het huis wordt binnengedragen waar Jezus is. Ze kiezen voor een route via het dak, want het was te druk om via de deur verder te komen. Jezus bewijst dan Zijn macht, door zowel de zonden van de verlamde man te vergeven als hem zijn gezondheid terug te geven. Deze geschiedenis vind je in Lukas 5
Hoe pakt Ambrosius dat verhaal aan? Na een korte introductie wijst Ambrosius erop, dat deze genezing het gevolg is van het bidden van Jezus. Jezus bad om een voorbeeld te kunnen geven. En dan volgt dus deze geschiedenis. Het is één van de verschillende geschiedenissen die gaan over genezingen. Te midden van kritische wetsleraren is de Heer bezig. Jezus is oprecht wie hij is. Hij voert geen kunstgrepen uit.
Het lijkt erop dat deze introductie bedoeld is om het belang van de geschiedenis op retorische wijze wat meer naar voren te halen. Het publiek van Ambrosius krijgt mee dat wat gaat volgen belangrijk is. Ambrosius gebruikt daarvoor elementen die net voor en in de geschiedenis zelf aanwezig zijn. Tegelrijktijd moet de boodschap nog tot volle ontplooiing komen.
Direct daarna begin Ambrosius zonder nadere uitleg aan zijn eerste toepassing. Als we ziek zijn, moet het ons niet ontbreken vaan voorsprekers. Elke zieke heeft raad en daad nodig. Ons gebrekkige leven en kreupele gebeente moeten door het Woord worden hersteld. Meesterlijke taalkunstenaar als Ambrosius is roept hij op om de zieke voor Gods aangezicht omhoog en naar beneden te laten zakken, zich voor Jezus te laten plaatsen en het te verdienen om door de ogen van de Heer te worden aangezien. Want Jezus ziet de nederige aan.
Tegenwoordig zijn we wat verlegen als het aankomt op collectieve verantwoordelijkheid. Het geestestijdperk is al een paar eeuwen individualistisch en de uitingen daarvan zijn alleen maar pregnanter geworden. Het is heerlijk om Ambrosius hier dan onbekommerd een geestelijke gemeenschap veronderstelt en daar de waarde zonder vragen naar voren te stellen. Uiteraard kent de plaatselijke gemeente nog steeds de publieke voorbede in de kerkdienst, maar de formuleringen zijn altijd terughoudend. Mocht de ziekte nog eens werkelijk ingeleefd worden en uitdrijven tot u. De zieke wordt dus wel voor God neergelegd maar uiteindelijk is het zijn eigen nood, waarmee hij naar God gestuurd wordt. Het is geen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid als wel de nood benoemd wordt, maar niet het heil. Uiteraard is dit voorbeeld niet representatief, maar het geeft wel een bepaalde typering van de voorbede zoals we die kennen.
“Groot is Heer, om de verdienste van de een geeft Hij de ander vergiffenis”. We komen nu bij een lastige kernzin in de geschiedenis. Ik raakte in mijn vorige punt al aan dat het individualisme, zeker als het gaat om de toe-eigening van het heil heel sterk ons bijbelllezen kleurt. Wat moet je nu met het oorzakelijk verband wat hier wordt gegeven? Nou, in ieder geval laat Ambrosius het heel duidelijk zien dat je het niet weg mag redeneren. Het geloof van de vrienden krijgt hier de betekenis van een verdienste. Dat is een punt wat volop mag wegen. Het zegt mij heel veel. Hoe brengt ik mijn verlamde mens bij God. Is dat met het geloof dat God werkt? Of doen we het op een andere manier? Houden we niet stiekem een nooduitgang in ons hoofd open, bijvoorbeeld de nooduitgang van soevereine genade? Dan bidden we wel om de bekering en om de genezing van de ander, maar tegelijkertijd blijven we nederig en laten we het aan de vrijmacht van God over om iemand geestelijke of lichamelijk te genezen. Hier ziet Jezus hun geloof aan en hij geneest hem.
Ambrosius blijkt zich niet bewust van het calvinistische dilemma uit latere eeuwen. Zonder meer roept hij zijn hoorders op tot actie. Hij geeft het zelfs een ecclesiologisch spits: “Bij de aanblik van de kerk schenkt de Heer u vergiffenis die Hij u anders had kunnen weigeren”. Het roept een halt toe aan allerlei geloof dat geen hulp van medechristenen nodig heeft. Het roept ook een halt toe aan de gedachte dat het ultieme geloof zich in de binnenkamer voor God afspeelt. Nee, onder de publieke bediening van het Woord waar we met elkaar samenkomen, daar is God in Jezus en schenkt hij zelfs vergiffenis.
In de volgende paragraaf gaat Ambrosius in op de houding van de wetgeleerden. Zij komen wel tot de belijdenis dat God de zonden kan vergeven, maar niet tot het geloof om Jezus goddelijke eer toe te kennen. Dit onderscheid leidt ertoe dat Jezus met zijn woorden ‘is het makkelijker om de zonden te vergeven, of is het makkelijker om iemand te genezen’ de vraag opnieuw stelt: wie denken jullie dat Ik ben? Hij poogt daarmee “bewondering op te wekken voor Zijn daden”, aldus Ambrosius.
Voor mij is het een nieuw inzicht dat het bij deze vraag niet gaat om het beantwoorden van de feitelijkheid van de vraag, maar dat het iets impliceert over de macht van Jezus zelf. De vraagsteller is belangrijker dan de vraag. Jezus kan het één, maar Hij kan ook het ander. En natuurlijk, voor gewone mensen zijn beide zaken ongekend: iemand genezen ligt niet in onze macht, evenmin ontbreekt ons de macht om de zonden te vergeven. Maar Jezus kan het beide.
Ambrosius vervolgt met het beeld van de verrijzenis. De hele man wordt genezen, innerlijk en uiterlijk. Het is aan God om de zonden te vergeven, maar Ambrosius vind de verrijzing van het lichaam nog meer goddelijk, want de Heer zelf is de verrijzenis.
In de volgende paragraaf komt Ambrosius bij een punt, waarnaar ik op zoek was gegaan. Hoe taxeert Ambrosius de verlamde man. Welke plek geeft Ambrosius aan de zondeleer?
“Dit bed is het dat nacht op nacht nat wordt van Davids tranen, een ziekbed, waarop onze ziel lag te lijden aan pijnlijke gewetenswroeging?” Hier schets Ambrosius een heel duidelijk verband tussen wat bevindelijke gereformeerden zien als ellendekennis, die voorafgaat aan het ontvangen van geloof en vergeving van zonden.

Wat moeten we hiervan vinden? Is hier sprake van een juiste exegese? Wat voor leesregel hanteert Ambrosius en wat vind ik daarvan?
Het is duidelijk dat Ambrosius binnen het geheel van de Bijbel een les wil trekken. Hij spreekt over de positie van het zieke lichaam. Genezing betekent herrijzenis van dat lichaam. Ambrosius verbind ook de genezing aan de Verrezene zelf. Daarin is goddelijkheid te zien. Die verrijzing werd zichtbaar in het opstaan van het ziekbed. Daar ligt een parallel en die parallel trekt Ambrosius. Het ziekbed is het beeld van het zondige lichaam dat aan de dood is overgeleverd. Daar ontstaan in geestelijk opzicht de worstelingen. We kunnen de associatie met de tranen van David als oppervlakkige associatie afdoen, maar in de optiek van Ambrosius lopen de beelden dus verder. De ziekte, de dood, de wroeging van het geweten. Deze elementen horen allemaal bij een vroeger leven in jammer. Maar de genezing leidt tot herrijzing, tot leven. “Hij heeft de doodslaap voor ons veranderd in een vreugdegave”, zingt Ambrosius in zijn loflied op deze geschiedenis. Het huis van de man is het paradijs. Daarheen mag hij terug, want die plek is niet langer door de duivel beheerst. De blokkades dei de mens weghouden uit het paradijs zijn weggenomen. Ze liggen niet langer onder het bedrog van de duivel. Het komt de man rechtens toe daarnaar terug te gaan.
Is dit overtuigend? Ik vind van wel. We mogen en moeten de verlamming niet uitvlakken. Ambrosius neemt dan in het woord bed de vrijheid om deze te associëren met de nachtelijke worstelingen van David. Het gaat te ver om deze manier van uitleg allegorie te noemen. Het bed staat namelijk voor lijden en het lijden wordt door middel van de Psalmen voorzien van het geheel aan geestelijk lijden. Ambrosius betoogt ook niet dat dit dé uitleg is van het ziekbed. Nee, het is een vrije invulling om vanuit dit beeld op zoek te gaan naar een ander beeld. Wat mij betreft mag dat, als maar geen grenzen van bijbelse waarheden worden overgeschreden. Ook mag dat als de taal en het onderwijs geaccepteerde christelijke waarheden bevat, die door de gemeente gedragen worden.
Ambrosius van Milaan, Zingen met mijn geest en ook met mijn verstand: Uitleg van het Evangelie van Lucas. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Peter Eijkenboom SJ, Fried Pijnenborg SJ en Hans van Riessen. Budel: Damon, 2005.
תגובות