Inleiding
In deze opdracht beschrijf en analyseer ik de rol van Calvijn in de late Reformatie. Daarbij neem ik mijn uitgangspunt in de tekst van de Institutie Boek 2 Hoofdstuk 9.2-4. Eerst behandel ik het ontstaan en inhoud van de Institutie. Ik ga in op de relatie tussen Calvijn en Servet zoals blijkt uit 2.9.3. Daarna behandel ik het thema van wet en genade vanuit leerstellig oogpunt. Tot slot probeer ik concluderende opmerkingen te maken waarbij ik evalueer of deze onderwerpen een relatie hebben met de Lage Landen.
Institutie
Johannes Calvijn (1509-1564) was een begaafd systematisch theoloog. Hij behoorde bij de tweede generatie reformatoren en kon zodoende een overzichtswerk schrijven waarbij hij het materiaal van eerdere discussies incorporeerde en daar op verder ging. Calvijn schreef een Bijbels-theologisch overzichtswerk die in drie fasen tot voltooiing is gekomen. Zijn opzet en werkwijze zijn in grote mate gelijk aan de manier waarop Melanchton zijn Loci Communes schreef. Calvijn ordent zijn werk uiteindelijk aan de hand van God de Vader (boek 1), God de Zoon (boek 2) en God de Heilige Geest (boek 3 en 4). De structuur van zijn werk ontwikkelt zich langs de ware leer uit twee delen bestaat, namelijk kennis van God en kennis van onszelf. Door God en mens op pastorale wijze steeds op elkaar te betrekken, kon Calvijn makkelijker dan Melanchton speculatieve theologie voorkomen.[1]

Servet
Michael Servet staat in het centrum van de belangstelling omdat hij antitrinitariër is. In de loop van de Reformatie wordt steeds duidelijker dat het belangrijk is om niet alleen Rome te bekritiseren, maar ook om vast te houden aan de oud kerkelijke belijdenissen in onderscheid van wederdopers en antitrinitariërs. Reformatoren wilden zich van de eerste groep onderscheiden omdat deze de maatschappelijke orde niet respecteerden. Het was belangrijk zich van de tweede groep te onderscheiden, omdat deze God zelf in het geding brachten. Je plaatste jezelf door het ontkennen van de triniteit buiten de christelijke wereld. Calvijn bracht Servet in 1553 bij de burgerlijke overheid en voorzag de overheid van zowel een aanklacht als van bewijzen. Dit leidde tot de executie van Servet op de brandstapel. Hoewel Servet dus reeds lang als persoon onschadelijk was gemaakt, blijkt in de redactie van de uitgave van de Institutie 1559 taalkundig niet te zijn ingegrepen, want daar wordt Servet opgevoerd als een blaffende vuile hond met duivelse verzinsels. Wanneer Calvijn spreekt over Christus en de beloften die daaruit volgen, dan maakt Hij een onderscheid tussen Christus en de beloften. Servet leerde een mystieke versie van de incarnatie, waardoor iedereen sinds de menswording al op mystieke wijze vergoddelijkt is, waarbij het onderscheid tussen God en mens wegvalt. De emotie van Calvijn kan op twee manieren worden verklaard. Het eerste is dat Calvijn weinig opheeft met speculatieve theologie. Servet lijkt met zijn vergoddelijking en mysticisme daaraan schuldig te zijn. Het tweede is dat Calvijn zijn theologie een pastorale spits geeft. Hoewel Servet zijn opvattingen niet herriep, is hij onder angsten een tragische dood gestorven. Hoe kunnen theologische opvattingen geldig zijn, als ze geen geloof bewerken?[2]
Wet en Evangelie
De ontdekking van Maarten Luther dat het woord gerechtigheid niet straffend maar ook vrijsprekend bedoelt is, vormt een markeringspunt in vroege gereformeerde theologie. Wet en Evangelie staan tegenover elkaar. Zowel de Romeinen- als de Galatenbrief worden door deze tweeslag gelezen. Het oude en nieuwe verbond worden overeenkomstig deze tweeslag ingedeeld. Calvijn wijst er op dat deze tegenstelling geen recht doet aan bijbelse gegevens. In de eerste paragraaf schrijft hij dat Christus zelf zegt dat Mozes van Hem heeft getuigt. Het is daarom juist om te constateren dat Calvijn het evangelie als een overtreffende trap van de wet omschrijft. Het nieuwe verbond omvat meer en in helderder mate wat reeds in het oude verbond was opgenomen. De genade van God is volledig geopenbaard in het evangelie van Jezus Christus.[3]
Calvijn keert zich hiermee tegen dualisten die wet en evangelie zodanig in tegenstelling met elkaar brengen, dat zij niet toekomen aan een genuanceerde zienswijze. Het is reeds Melanchton geweest die aan de wet een derde gebruik toevoegde, namelijk als regel voor het geloofsleven.[4] Luther ging daarin mee, maar Agricola niet. Hij sloot de wet op in de eerste functie, namelijk die de functie van zondeovertuiging. Christenen dienen zich na hun bekering slechts te houden aan de evangelische waarheden, de wet is overbodig geworden. Calvijn beoogt de te ver doorgevoerde tegenstelling tussen wet en evangelie op te heffen door te gaan spreken over bedreiging en belofte. Dát is de echte tegenstelling, niet die tussen Mozes en Christus. Dat laatste is slechts een spreekwijze die het eerste moet uitdrukken. Daarmee weerspreekt hij niet alleen de Lutherse antinomisten, maar ook de anabaptisten en Servet. Op deze laatste twee concentreert hij zich vanaf boek 20.10.1 waarin Calvijn handelt over het overeenkomsten en verschillen van het Oude en Nieuwe Testament.[5]
Lage Landen
De invloed van Calvijn is uiteindelijk heel groot gebleken, daar we de Nederlandse Gereformeerde Kerken in leeropvatting, liturgie en kerkstructuur als een calvinistische kerk kunnen typeren. Wanneer we de besproken onderwerpen bespreken, dan is het lastiger om verbanden te trekken. Calvijns invloed is aanvankelijk het meest aan te wijzen via zijn persoonlijke contacten en het doorgeven van zijn geschriften. In de jaren 40 van de zestiende eeuw schreef Calvijn op verzoek van Valerand Poullain geschriften over nicodemisme en tegen anabaptisten en libertijnen. Verspreiding van Latijnse en Franse geschriften vonden daarna plaats, waardoor Calvijns Institutie al voor 1554 bekend was bij Veluanus. Een eerste Nederlandse vertaling van de Institutie werd in 1560 in Embden op de markt gebracht.[6]
Tegenstand ondervond Calvijn van humanistische gezinde Nederlanders die zijn betrokkenheid bij de terechtstelling van Servet veroordeelden en een tolerante samenleving voorstonden.[7]
De invloed van Calvijn is ook aan te wijzen via predikanten die bij hem zijn opleiding hebben genoten. Van der Pol noemt een getal van 12 predikanten die aan Genevé gelieerd zijn op een totaal van 84 predikanten die in 1566 bekend zijn. Een belangrijke naam is Guido de Brés. Hij is door Calvijn gevormd.[8] In artikel 25 van de NGB belijdt Guide de Brés dat Christus de vervulling van de wet is, maar de getuigenissen uit de profeten en de Wet van blijvende betekenis zijn voor het christelijke leven. Calvijns onderliggende visie op de verhouding tussen wet en evangelie en oude en nieuwe verbond is op deze manier blijvend in de Nederlandse geloofsleer opgenomen.

Bibliografie
Apperloo-Boersma, Karla en Herman J. Selderhuis, Calvijn en de Nederlanden. Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek, 2009.
Calvijn, Johannes Institutie, of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling C.A de Niet, inleiding W. van ’t Spijker, band 1. Houten: Den Hertog, 2009.
Hill, Jonathan. De geschiedenis van het christendom. Kampen: Kok, 2008.
Meijering, Eginhard P. Van Irenaeus tot Barth: Klassieke gestalten van christelijk geloven en denken. 3rd ed. Bundel: Damon, 2008
Pol, Frank van de. “Calvijn en de Nederlanden,’ in Herman J. Selderhuis, Handboek Calvijn. Kampen: Kok, 2008, 112-121.
Selderhuis, Herman J. Calvijn: een mens dient God. Utrecht: Kok, 2017.
Selderhuis, Herman J. “Institutie,” in Herman J. Selderhuis (red), Handboek Calvijn. Kampen: Kok, 2008, 232-238.
Ten Kate, Laurens en M.J.H.M. Poorthuis, red. 25 eeuwen theologie: teksten, toelichtingen. Amsterdam: Boom, 2017.
Veen, Mirjam van. “Calvijn en zijn tegenstanders,” in Herman J Selderhuis, Handboek Calvijn. Kampen: Kok, 2008, 184-192.
[1] Herman J. Selderhuis, “Institutie,” in Herman J. Selderhuis (red), Handboek Calvijn, (Kampen: Kok, 2008, 232-238
[2] Mirjam van Veen, “Calvijn en zijn tegenstanders,” in Herman J Selderhuis, Handboek Calvijn, (Kampen: Kok, 2008, 184-192
[3] Johannes Calvijn, Institutie, of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling C.A de Niet, inleiding W. van ’t Spijker, band 1, (Houten: Den Hertog, 2009), 416-419.
[4] Eginhard P. Meijering, Van Irenaeus tot Barth: Klassieke gestalten van christelijk geloven en denken. 3rd ed. (Bundel: Damon, 2008), 155-172.
[5] Johannes Calvijn, Institutie, of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling C.A de Niet, inleiding W. van ’t Spijker, band 1, (Houten: Den Hertog, 2009), 419-420
[6] Frank van de Pol, “Calvijn en de Nederlanden,’ in Herman J. Selderhuis, Handboek Calvijn, (Kampen: Kok, 2008), 112-121
[7] Mirjam van Veen, “Calvijn en zijn tegenstanders,” in Herman J Selderhuis, Handboek Calvijn, (Kampen: Kok, 2008, 184-192
[8] Frank van de Pol, “Calvijn en de Nederlanden,’ in Herman J. Selderhuis, Handboek Calvijn, (Kampen: Kok, 2008), 112-121
Comentarios