De kerkgeschiedenis houdt niet op bij de 17e eeuw. Martelaren spreken tot de verbeelding. Mannen en vrouwen die tot in de dood vasthielden aan hun geloof in de opstanding van Jezus en van henzelf. Dat zijn de echte helden. Daardoor kan je geïnspireerd worden. Verhalen van diepe vroomheid. De tegenslagen in hun leven door het geloof overwonnen worden blijven je bij. Getuigenissen van mensen die de liefde van God in Jezus ondervonden laten de liefde in je eigen hart opbloeien. De innigste geloofsvereniging met Jezus Christus in de laatste uren beklijven en doen verlangen naar meer van Hem te kennen en Zijn volmaakte liefde te kunnen aanschouwen. Het is een kleine karakteristiek van de gemeenschap der heiligen over de grenzen van de tijd heen.
Uit de recente kerkgeschiedenis wil ik stilstaan bij Martyn Lloyd-Jones (1899-1980). Hij is bekend als een krachtig en helder prediker in de Engelse traditie. Zijn leven strekte zich uit over de 20e eeuw. Zijn boodschap betekende een krachtige impuls voor de evangelische beweging van de naoorlogse periode. Hij kan gelden als de grootvader van het Amerikaanse neocalvinisme, waar namen als J.I. Packer, D.A. Carson, J. Piper toe behoren. Lloyd-Jones regeerde door het Woord en door zijn charisma.
Maar hij was ook zeer geëngageerd met geschiedenis. Het was voor hem een openbaring puriteinse theologie tegen te komen in een tweedehands boekwinkel. Hij startte daarmee in de jaren 20, toen hij zelf nog redelijk jong was. Vanaf zijn eerste gelezen werk is hij deze literatuur blijven lezen, aanbevelen en uitgeven. Daarnaast studeerde hij stevig in historische werken die deze periode beschreven. Hij had zelfs een paar historiserende motto’s zoals ‘ik ben écht een achttiende-eeuwer’, en ‘elke christen moet kerkgeschiedenis lezen om te zien hoe de Heere in het verleden werkt’. Hij wist zich vanuit de geschiedenis geplaats in de eeuw van de grote ontkerkelijking. Het heimwee in zijn hart woelde naar buiten om meer van God ook in deze tijd te verwachten.
Het grote onderwerp waar Lloyd-Jones over schreef was ‘revival’. Gedurende zo’n dertig conferenties hield hij lezingen over het puritanisme en over andere kerkhistorische personen. Een fors aantal daarvan gingen over opwekkingen. Ook hield hij in 1959, een eeuw na de grote opwekkingen van 1859, een hele prekenserie over het fenomeen opwekking. Deze zijn ook in het Nederlands vertaald en te lezen. Op meesterlijke wijze weet de nauwkeurige exegeet bijbelse bronnen aan te boren om in het heden een kernachtige betekenis toe te kennen aan de stof. Zijn overtuigende betoogtrant overtuigt ook nu nog steeds.
Uiteindelijk is Lloyd-Jones zelf voorwerp geworden van kerkhistorisch onderzoek. En daar zijn interessante gedachten over te ontwikkelen. Want hoe ga je nu met het verleden om? Is het de bedoeling om zoveel als mogelijk recht te doen aan de werkelijkheid van vroeger? Of kent een christen meer criteria op grond waarvan hij zijn bronnen schikt en interpreteert. Deze vraag is in het bijzonder spannend als ook schaduwzijden te bespreken zijn. Een redelijk recente discussie daarover vond plaats rondom het verschijnen van een schetsmatige biografie van G. Wisse, ook een befaamd kanselredeneer die het eerste deel van de 20e eeuw opgang maakte. Van Driel vermoede op redelijke gronden dat Wisse het niet zo nauw naam met de bijbelse moraal van het zevende gebod. Critici meenden dat die vermoedens niet redelijk waren en dat je daar dan ook over moet zwijgen.
Een soortgelijke discussie speelt zich ook af rondom de erfenis van Lloyd-Jones. Zijn nalatenschap is in beheer van zijn familie en die geeft dat uit. Maar zijn geestelijke erfenis strekt zich over een gehele generatie uit. Deze valt uitéén in twee groepen, waarvan de één zeer kritisch is en de andere zéér slaafs. Nu getuigt de bundel dit ik las van behoorlijke genuanceerdheid en wetenschappelijke zorgvuldigheid. We zijn al veertig jaar verder sinds het overlijden van Lloyd-Jones. Niettemin leeft onder de oppervlakte nog steeds een verschil. Want hoe moeten we de negatieve karaktertrekken van Lloyd-Jones tekenen? En hoe brengen we die in rekening als het gaat om twee controversiële onderdelen van zijn gedachtewereld, namelijk zijn leer van de Heilige Geest en zijn leer over de kerk. Kerkhistoricus, vriend, leerling en collega van Lloyd-Jones is Iain Murray. Deze schot heeft een zeer respectabel aantal kerkhistoricus. Zijn uitgangpunt is dat een christen vanuit een christelijke perspectief op genade over zijn medechristenen schrijft. Dat betekent dat je niet focust op de zwarte kanten, maar iemand in het geheel laat beschijnen door het licht van Gods genade. Die zaken zijn het waard door te geven.
Mij is dat een lief ding waard. Wanneer we ons een oordeel vormen over een onderwerp, over een stroming en over een persoon dan hebben we dat te doen bij een open bijbel. God genade neemt tekorten weg, vergeeft onze schulden en het gebed leert ons dan ook de schulden van de anderen te vergeven. Dat neemt de angel weg uit een publicatie en kunnen we kerkgeschiedenis bedrijven die tot eer van God opgeschreven mag worden.
In dat geval is vergeven ook vergeten. Maar dat is voor een historicus toch lastig, omdat hij feiten boekstaaft en op een zo eerlijk mogelijke wijze deze feiten wil interpreteren, analyseren, begrijpen en vruchtbaar maken voor de kerk en theologie van vandaag. Dan wordt het lastig. Want Lloyd-Jones had een zeer uitgesproken visie op de kerk en hij stak dan niet onder stoelen of banken. Op een befaamde lezing in Oktober 1966 hield Lloyd-Jones een overtuigende rede waarin hij zich uitsprak voor eenheid van alle Engelse evangelicalen. Voor hem ging kerkelijk eenheid op basis van een gezamenlijke leer boven de kerkelijke eenheid die de anglicanen nastreefden, waarbij dus sprake is van een zekere mate van pluriformiteit. Ongetwijfeld was hij, zoals altijd, zeer inspirerend. Maar tegen het anglicaanse fatsoen in, de man was door en door Engels, greep de voorzitter der vergadering John Stott in door na de speech dit appel te weerspreken. Uit speech en ingrijpen is een dynamiek ontstaan die evangelicalen in Groot-Brittannië tot op de dag van vandaag op kerkelijk gebied enorm verdeeld. Vragen die gesteld zijn en behandeld worden zijn wat nu de rol van Lloyd-Jones precies is. Lloyd-Jones kreeg even makkelijk volgelingen als dat hij zijn belangrijkste leerlingen van zich wist te vervreemden. Uiteindelijk duldde hij geen tegenspraak. Tegenspraak die niet nodig is zolang je in een leraar-leerling relatie staat, maar die lastig wordt als de leerling op eigen benen komt te staan en tot een ander oordeel komt over kerkelijke en dogmatische stellingen. Het is deze schaduwzijde van deze grote man, die ik onder ogen heb moeten zien. En daar was ik in zekere zin van in verwarring. Eigenlijk vind ik het nog steeds een beetje jammer, dat ik nu meer weet dan eerst. Maar of ik wijzer ben geworden, dat vraag ik me af.
Om een goede beoordeling te maken en een eerlijke schets van Lloyd-Jones heb ik veel meer woorden nodig. Men leze met mij met plezier uit zijn nagelaten geschriften. En wil je meer weten over zijn leven en werk, lees dan een goede biografie over hem.
Andrew Atherstone and David Ceri Jones (ed), Engaging with Martyn Lloyd-Jones, Apollos 2011
Comments